Nu de scholen dicht zijn, is wat onze zoon het meeste mist het contact met zijn klasgenootjes. Spelen in de pauze bijvoorbeeld. Hierdoor moest ik opeens terugdenken aan het gesprek dat we begin dit jaar hadden met de leerkracht.
Zorgen op basis van één vraag
Aan het eind van dit gesprek schoof de juf met een wat zorgelijk gezicht een A-4tje naar ons toe. Wij zagen een lijn met 20 smileys. Eén groene, een paar gele, veel oranje en een enkele rode. De smileys stonden voor de kinderen in de klas. Onze zoon had alle andere kindjes een kleur moeten geven. Groen was positief, rood negatief. Dit ene lijntje blije en minder blije gezichtjes stond voor zijn sociaal welbevinden. En dat was dus niet zo best, gezien die ene enkele groene klasgenoot. Het baarde de juf toch wel wat zorgen en wij beloofden erop te letten.
Ik ga op reis en ik neem mee…
Een paar weken later raakte ik met mijn zoon in gesprek bij het spelletje ‘Ik ga op reis en ik neem mee’. Hij vertelde dat ze het in de klas wel spelen, maar dat hij nooit aan de beurt komt. Dat vond ik best vreemd, dus ik vroeg door. Het bleek dat de kinderen zelf de beurt doorgeven en daarbij lijkt hij buiten beeld te zijn bij de rest van de klas. Moest ik me dan inderdaad zorgen maken?
Ik ging er voorzichtig op in. Legde uit dat kinderen meestal de beurt doorgeven aan vriendjes, kinderen waar ze vaak mee spelen of samenwerken. En dat hij natuurlijk eigenlijk maar met één andere jongen speelt. Ja, dat was wel zo. Ik vertelde dat hij het hier misschien eens met de juf over kon hebben. En ik vroeg: ‘Moest je laatst niet iets invullen over spelen met andere kinderen? Iets met smileys?’
De interpretatie van een vraag
Ja, dat wist hij nog wel. Hij wist exact te vertellen welke kleuren smileys er waren, met welke tekst. Donkergroen was heel graag en lichtgroen iets minder graag…en zo ging het door naar geel, oranje en rood. ‘En jij had maar één groene?’ vroeg ik. ‘Ja’ reageerde hij opgewekt. ‘Je kunt zeker wel raden wie dat was’ zei hij lachend. ‘Maar zeg, wat was dan eigenlijk precies de vraag?’ wilde ik weten. ‘Oh, hoe graag je met iemand speelt.’
Hoe graag je met iemand speelt.
Of dat de letterlijke vraagstelling was weet ik niet. Maar hoe graag je met klasgenootjes speelt, is in mijn ogen toch een wezenlijk ander ding dan hoe aardig je ze vindt, of hoe prettig je je in de groep voelt. Ik testte dit nog even uit: ‘Als de vraag nou was geweest hoe aardig je jouw klasgenootjes vindt?’ ‘Oh, dan was het groen, groen, groen, groen, groen geweest, behalve voor X want dat is zo’n rótjoch.’
Stel de juiste vraag!
En zo was zijn sociaal welbevinden opeens gereduceerd tot ‘spelen met’. En dat doet hij nu eenmaal het liefste met die ene goede vriend. ‘De rest speelt geen dingen die ik leuk vind, dan speel ik liever alleen’.
In een terugkoppeling naar de juf heb ik geopperd de vraagstelling aan te passen. Ze reageerde dat dit helaas niet kon, het was een standaard programma. Ze zou collega’s alert maken op de mogelijk andere interpretatie. Volgens mij de enige juiste interpretatie van niet de goede vraag voor wat men wilde weten…